Willem van Dongen

 
 
Willem Aerden van Dongen
 
zoon van Arnoldus van Dongen en Joanna Peeter Wouter Lipsen, gedoopt te Oosterhout op 11 juli 1688, geboren Dorst (Oosterhout), doopgetuigen Cornelius Jan Peeters en Adriana Peeter Wouters.
Trouwen in  Oosterhout 11 feb 1720, Willem was 32 jaar en Maria was 27 jaar.
Maria Stapels, dochter van Floris Gijsberts Stapels en Johanna Ferdinand de Wit, gedoopt 15 dec 1693 te Oosterhout, geboren Dorst (Oosterhout, zie kaart onderaan ligt Dorst).
 
Uit dit huwelijk:
 
  1. Arnoldus, ged Oosterhout 12 juni 1720, doopgetuigen Floris Gijsbrecht Stapels en Johanna de Wit ipv Petronella Aerden van Dongen. zie verder Arnoldus van Dongen
  2. Joanna, ged Oosterhout 14 juni 1723, doopgetuigen Joannes Floren Stapels en Elisabeth de Moy ipv Johanna Aert van Dongen.
  3. Petronilla, ged Oosterhout 11 apr 1730, doopgetuigen Balduinis Floren Stapels en Petronella Floren Stapels, tr Adrianus van Vught, ovl 13 mrt 1775 te Oosterhout.
 
 
 
Inwoners van Dorst in de 17e en 18e eeuw
 
In 1696 telde Dorst 32 huizen, waarin 36 huishoudens werden gevoerd. Verder waren er 27 schuren, 103 beesten, 22 karren en 32 bakovens, waaruit blijkt dat ider huis zijn eigen bakoven had, en iedereen zijn eigen brood bakte.
 
In de tijd van de franse overheersing bestond het bestuur van de "Vrijheid en Heerlijkheid" Oosterhout uit schout en schepenen. En er waren gezworenen (ook wel afgevaardigden genoemd). De afgevaardigden  waren meestal met twee per buurt of gehucht. Een daarvan was Jan Gijsbrecht Stapel in 1725. Dat is naar alle waarschijnlijkheid de broer van Maria.
Jan Gijsbrecht Stapel is gedoopt op 19 jan 1697.
 
 
 
 
 
 
 
In 1794 wordt een Noord-Brabantse boer gekenschetst als ‘een Mensch gaande met Zonnen-opgang uit zijn Leeme hut’ . Dat gold dus zeker nog in 1720 toen Willem trouwde en het boerenbedrijf van vader overnam. Zijn vader wordt niet genoemd bij de dopen van zijn kinderen, zijn schoonvader wel. Ik neem aan dat vader overleden is. De familie Stapels, hij trouwde Maria (ook zij was zwanger toen ze trouwden) woonden ook in Dorst. In 1725 was Jan Gijsbrecht Stapel als gezworenen (afgevaardigde van een wijk of buurt en zo deel uitmaakten van het bestuur van vrijheid en heerlijkheid Oosterhout) werkzaam in Dorst. Hij was waarschijnlijk een oom van Maria Stapels.
 
 
In Brabant bestond de boerderij uit een centraal woonvertrek in het voorhuis (d’n herd) en een voorstal met potstal in het bedrijfsgedeelte. In de smalle zijbeuken waren bedsteden en nevenvertrekken gerealiseerd zoals een geut (spoelkeuken) en een goeikamer. De potstal was overigens een verlaagde stal waarin de koeien stonden. De beesten kwamen steeds hoger te staan doordat ze mest produceerden die door de boeren werd vermengd met strooisel en plaggen. Dit mengsel maakte de koeienstront goed verteerbaar en geschikt als mest voor de bouw- en weilanden.
 
In Noord-Brabant werd het vlechtwerk in de gevels vanaf de zeventiende eeuw in toenemende mate verdrongen door baksteen. Er werd toen veel gele baksteen geïmporteerd uit het IJsselgebied en daarnaast nam de productie van Brabantse, voornamelijk rode baksteen toe. Vooral in de achttiende eeuw ‘versteenden’ de boerderijen steeds meer. Ondanks het oprukken van baksteenwanden hebben oude boerderijen soms tot op de dag van vandaag stukjes en hoekjes die uit vlechtwerk bestaan. Vaak werd namelijk niet de hele boerderij ineens van stenen wanden voorzien. Men begon doorgaans met het voorhuis; het bedrijfsgedeelte kon dan nog geruime tijd zijn houten en gevlochten wanden behouden.
 
 


In 1923 fotografeerde Klaas Uilkema een detail van een Vlaamse schuur in 
Gilze-Rijen. Hier waren de panelen tussen de spijlen in hun geheel gevlochten 
en vervolgens werden deze zogenaamde wigten vastgespijkerd op de 
horizontale, verzonken regels.
Uit: J.J. Voskuil, Van vlechtwerk tot baksteen (1979) (coll. Stichting 
Historisch Boerderij-Onderzoek, Arnhem ). 

In de loop van de tijd worden de vlechtwerkwanden van de ‘lemen hutten’ vervangen door baksteen. Ook komt er een brandmuur die het woongedeelte scheidt van het achterhuis, waartegen een schouw gemetseld wordt om de rook op een veilige wijze af te voeren. Zowel beleemde als bakstenen wanden worden vaak afgewerkt met een kalklaag. Deze dient om vuil af te stoten en het in- of exterieur van een boerderij te verfraaien.