geschiedenis 19e eeuw

19e eeuw: provincie en productie

 
 

In 1801 wordt de oude gewestelijke indeling in ere hersteld. Het departement Braband krijgt er zelfs gebieden bij: de voormalige graafschap Megen, de heerlijkheden Boxmeer, Ravenstein en Gemert, de baronie van Bokhoven, Oeffelt, en tot slot ook het Hollands gebied beneden het Hollands Diep en het Oude Maasje net als de Zeeuwse dorpen Nieuw-Vossemeer en Hinkelenoord.

 

In 1807 wordt daar Luyksgestel aan toegevoegd. Deze geografische eenheid krijgt nu de kans zich ook in bestuurlijke zin als eenheid te gaan ontwikkelen. De band met Frankrijk wordt sterker als Napoleon in 1806 zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van Holland benoemt, waarmee een eenhoofdig bewind wordt ingevoerd.

Als landdrost van Braband benoemt de koning de katholieke advocaat P.E.A. de la Court. Onder zijn regie wordt de napoleontische politiek doorgevoerd. De invoering van de burgerlijke stand en het metrieke stelsel, de modernisering van het strafrecht en het gevangeniswezen, de hervorming van de belastingen, de restitutie van de kerken (in de meeste gevallen aan de katholieken) en de publicatie van allerhande studies en rapporten (onder meer over de ontwikkeling van de landbouw, de infrastructuur en de waterhuishouding): centralisatie, bureaucratisering en een strakke organisatie zijn de kenmerken van dit bewind.

Annexatie
In 1810 volgt de annexatie door Frankrijk, omdat keizer Napoleon natuurlijke grenzen aan zijn rijk wenst. Brabant wordt wederom opgedeeld: Oost-Brabant met het oude kwartier van Nijmegen heet voortaan 'Département des Bouches du Rhin', het westen wordt gevoegd bij het 'Département des Deux Nèthes', met Antwerpen als hoofdstad.

Lang duurt deze situatie echter niet: na de val van het Franse keizerrijk in oktober 1813 keert men snel weer terug naar de oude situatie.

In 1815 ontstaat het koninkrijk der Verenigde Nederlanden. Willem I wordt de eerste koning. Met de toevoeging van het Hollandse Land van Heusden en Altena krijgt de nieuwe provincie Noord-Braband (ter onderscheid van de nieuwe provincie Zuid-Braband) zijn definitieve vorm. Het lijkt of men met het kiezen van deze naam de breuk met het zuiden al heeft voorvoeld. In 1830 komen de Belgen in opstand en willen zich afscheiden.
In Noord-Brabant wordt onder leiding van kroonprins Willem, de latere koning Willem II, een aanzienlijke troepenmacht gelegerd, omdat de provincie moet dienen als uitvalsbasis (onder meer voor de Tiendaagse Veldtocht in 1831), maar ook omdat men vreest dat de overwegend katho-lieke Brabanders zich bij België zullen aansluiten. In 1839 is de scheiding een feit: België gaat zelfstandig verder en Noord-Brabant blijft bij Nederland. Daarmee zijn de wegen tussen Nord en Zuid definitief gescheiden. 
 

Richten op noorden
Noord-Brabant gaat zich meer en meer richten op het noorden, vooral in economisch opzicht. De Zuid-Willemsvaart, het kanaal dat tussen 1822 en 1826 tussen Den Bosch en Maastricht is gegraven, brengt vruchtbare stadsmest naar de arme zandgronden die bij de ontginning van de Peel tevoorschijn komen, maar misschien belangrijker nog is de turf die met vrachtboten vol naar Holland wordt getransporteerd.

De afscheiding van België, waardoor de zware industrie in Wallonië voor Nederland verloren is gegaan, heeft voor Noord-Brabant het voordeel dat de industriële ontwikkeling hier versneld op gang komt. Daarvoor is een goede infrastructuur onontbeerlijk. Na de aanleg van kanalen volgen de spoorlijnen. De eerste trajecten, van Antwerpen via Roosendaal naar Zevenbergen en van Roosendaal naar Etten, worden in 1854 geopend.
Verbinding
Een jaar later worden deze spoorlijnen doorgetrokken naar Breda en Moerdijk. Met de oplevering van de Moerdijkbrug in 1871 is de verbinding met de grote Hollandse steden gelegd. De aanleg van een fijnmazig netwerk aan tramlijnen moet ook het Brabantse achterland voor economisch verkeer ontsluiten. Hiermee zijn de voorwaarden voor een ongekende industriële ontwikkeling geschapen.

Niet dat er voorheen geen nijverheid in Noord-Brabant te vinden was, maar deze was vooral gebonden aan het voornamelijk agrarische karakter van de regio. De vele brouwerijen, klompenmakerijen, leerlooierijen en water- en windmolens getuigden hiervan. En al in de achttiende eeuw hadden 'fabriqueurs' vanuit Leiden de weg naar de Brabantse thuiswerkers gevonden, bij wie zij tegen relatief lage prijzen textiel afnamen.

Hoewel vele handen werk vonden in de nijverheid, was deze bedrijfstak altijd kleinschalig gebleven. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuwe ontwikkelt Noord-Brabant zich echter tot een van de belangrijkste industrieprovincies van Nederland.
Textielindustrie
In Tilburg verschijnen grote fabriekscomplexen met markante sheddaken en hoge schoorstenen: de textielindustrie bloeit op. De spinnerij van Pieter van Dooren, de wollenstoffenfabriek van de Gebroeders Diepen, de stoomweverij van A. en N. Mutsaerts, de firma H. Eras en Zonen en de dekenfabriek AaBe zijn slechts enkele van de vele textielnamen die Tilburg telt.
 
Helmond en Geldrop volgen Tilburg als belangrijke textielcentra. In West-Brabant investeren rijke ondernemers in de massale teelt van suikerbieten en de bouw van grote raffinaderijen in Dinteloord, Zevenbergen, Breda en Steenbergen. De suiker zou later zorgen voor een florerende suikerwarenindustrie in Breda (o.a. Hero, Kwatta) en Roosendaal (o.a. Liga).

De oostelijke Langstraat ontpopt zich als hét leercentrum van Nederland. In 1860 werken reeds 904 arbeiders in 512 leerlooierijen. Zij geven op hun beurt werk aan ruim 3300 schoenmakers. Nieuwe industrieën zijn de ijzergieterij van Rogier Nerinckx Richter in Bergen op Zoom en de machinefabriek van Egbert H. Begemann in Helmond.
In de Kempen bloeit de sigarenmakerij als nooit tevoren, in Oss beginnen de gebroeders Jurgens rond 1870 met de productie van 'kunstboter' (margarine) en in deze plaats gooit ook de vleeswerkende industrie hoge ogen. 
 

Philips
In 1891 besluiten de Zaltbommelse ondernemers Anton en Gerard Philips in Eindhoven een fabriekje voor de productie van gloeilampen te starten: het begin van het nu wereldwijde Philips-concern. Eindhoven zou door hun komst spectaculair groeien. Ook andere steden werpen als gevolg van het opheffen van de vestingstatus in 1874 hun knellende banden af en kunnen voor het eerst sinds eeuwen uitbreiden. Dat is ook hard nodig, want de industrialisatie zorgt voor een ongekende migratiegolf van het platteland naar de stad.

De Brabantse horizon raakt niet alleen bezaaid met dampende fabriekschoorstenen, ook torenspitsen gaan in toenemende mate het landschap domineren. Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 leidt tot een enorme bouwdrift. Overal verrijzen nieuwe kerken met ranke torens, veelal opgetrokken in de katholieke bouwstijl bij uitstek, de neogotiek.

Architecten als Pierre Cuypers, Lambert Hezenmans en Henri van Tulder zitten nooit om werk verlegen. De restauratie van de eeuwenlang verwaarloosde Sint-Janskathedraal in Den Bosch staat symbool voor de katholieke emancipatie in de tweede helft van de negentiende eeuw.

Voeg hierbij de talrijke kloostergebouwen van oude ordes en nieuwe congregaties, en het is duidelijk dat het katholicisme in deze tijd een nieuwe bloeiperiode beleeft.
 
 
bron website omroep Brabant